Categorie archief: Zeespiegelstijging

Zijn de dagen van de ijskap op West-Antarctica geteld?

Een ijsberg in het zee-ijs in de Amundsenzee. Foto: NASA / Maria-Jose Vinas

Een artikel van onderzoekers van de British Antarctic Survey trok afgelopen week de nodige aandacht. De onderzoekers concluderen dat het niet meer te voorkomen is dat er in de Amundsenzee bij West-Antarctica in de loop van deze eeuw een kantelpunt wordt bereikt, met ingrijpende gevolgen voor de zeespiegelstijging. In dit gebied ligt genoeg ijs om de zeespiegel met 5,3 meter te laten stijgen. In Nederland zou dat nog meer zijn, door zwaartekracht-effecten. Het artikel zegt niet dat ál dit ijs zal verdwijnen. Maar wel dat enkele meters zeespiegelstijging in de komende eeuwen redelijkerwijs niet meer te voorkomen zijn en dat de ijskap van West-Antarctica in zijn huidige vorm niet te behouden is. De snelheid waarmee dit gebeurt hangt mede af van de onvoorspelbare interne variabiliteit van het klimaat in dit gebied. De auteurs van het artikel zeggen het zo:

The opportunity to preserve the WAIS [West Antarctic Ice Sheet – HC] in its present-day state has probably passed, and policymakers should be prepared for several metres of sea-level rise over the coming centuries. Internal climate variability, which we cannot predict or control, may be the deciding factor in the rate of ice loss during this time.

Anders dan je misschien zou verwachten is dit geen glaciologisch, maar een oceanografisch onderzoek. Met wel een belangrijk raakvlak met de glaciologie. De kwetsbaarheid van de ijskap in dit gebied is bekend. Het ijs rust grotendeels op een bodem die beneden de zeespiegel ligt. Aan de randen loopt dit ijs uit op dikke, op het zeewater drijvende ijsplaten. Het smelten van dat drijvende ijs heeft weliswaar geen directe invloed op de zeespiegel, maar er is wel een groot indirect effect. De ijsplaten remmen namelijk de stroming van het ijs in de achterliggende gletsjers af. Geheel of gedeeltelijk smelten van een ijsplaat leidt tot een snellere stroming van zo’n gletsjer. De grondlijn, waar de op de zeebodem liggende gletsjer overgaat in een drijvende ijsplaat, kan zich dan terugtrekken. Door specifieke omstandigheden bij West-Antarctica geeft dat een extra versnelling: de bodem heeft landinwaarts een neerwaartse helling; een terugtrekkende grondlijn komt dus dieper te liggen en hierdoor kan een gletsjer sneller stromen. In het ergste geval wordt de gletsjer instabiel en verdwijnt hij volledig.

Lees verder

Adaptatie: noodzakelijk, maar ingewikkeld

Foto: Isaac Quick / Unsplash

Het Akkoord van Parijs is vooral bekend vanwege de afspraak om de mondiale opwarming te beperken tot ruim onder de twee graden. Mitigatie dus, in klimaatterminologie. Maar er zijn ook afspraken gemaakt over adaptatie: maatregelen om de schade, risico’s en kwetsbaarheid die het gevolg zijn van klimaatverandering te beperken. Dergelijke maatregelen zijn hoe dan ook nodig: het klimaaat verandert al en dat heeft gevolgen waar we op in zullen moeten spelen. Dat ‘Parijs’ ook de nodige afspraken bevat over adaptatie is minder bekend. Artikel 7 uit het akkoord gaat helemaal over dat onderwerp en het begint zo:

Parties hereby establish the global goal on adaptation of enhancing adaptive capacity, strengthening resilience and reducing vulnerability to climate change, with a view to contributing to sustainable development and ensuring an adequate adaptation response in the context of the temperature goal referred to in Article 2.

Lees verder

Nieuwe informatie over klimaatverandering uit de vriezer

Foto van luchtmachtbasis op Thule
Bron: Archief van de Amerikaanse Luchtmacht

Gastblog van Nynke Keulen, Geological Survey of Denmark and Greenland, coauteur van het geciteerde artikel

Tijdens een interglaciaal, een periode tussen twee ijstijden, ruim 400.000 jaar geleden was een groot deel van Groenland ijsvrij, bedekt met toendra en lokaal ook bebost. Dat zo’n groot deel van Groenland zo kortgeleden ijsvrij was, is een nieuwe bevinding die wordt beschreven in een recent artikel in het tijdschrift Science. Het bewijst dat de Groenlandse ijskap kwetsbaar is en sneller en verder kan afsmelten dan eerder aangenomen.

Tijdens de koude oorlog wilde het Amerikaanse leger ondergrondse bases aanleggen in Noord Groenland, waarbij ondergronds in dit geval betekende: in de Groenlandse ijskap. Daarom werden er in de jaren ’60 van de vorige eeuw verschillende boringen in het ijs uitgevoerd. Een van deze boringen drong door tot in het bevroren sediment onder het ijs op een locatie die Camp Century genoemd wordt. De ijskernen kwamen terecht in een vriezer van het archief van het Niels Bohr Instituut in Kopenhagen en raakten vergeten, tot ze tijdens het opruimen van het archief in 2017 werden herontdekt. Gelukkig waren de kernen niet ontdooid en niet blootgesteld aan licht en dat bleek uiterst relevant te zijn voor het onderzoek aan deze ijskernen.

Want het bevroren sediment bleek spectaculair te zijn: het bevatte organisch materiaal, delen van bladeren, zaden en mos. Dat alles wijst erop dat het gebied een toendra was, met een vegatatie die afwijkt van wat er nu in Scandinavië gevonden wordt. Omdat de ijskernen in het donker bewaard waren, konden ze gedateerd worden met methodes die luminescentie en kosmogene nucleïdes heten. Hierbij wordt het laatste tijdvak met blootstelling aan zonlicht gemeten. Hierdoor is er nu voor het eerst bewijs wanneer Groenland precies ijsvrij was, namelijk 416.000 jaar geleden, met een marge van 38.000 jaar. Als gevolg van deze ontdekking uit de vriezer, werd het sediment nu onderzocht met een grote hoeveelheid technieken uit verschillende takken van de geologie, geomorfologie en glaciologie door een groot aantal onderzoeksinstituten en universiteiten in Europa en Verenigde Staten, onder leiding van de Universiteit van Vermont. De eerste ontdekkingen zijn nu gepubliceerd.

Lees verder

Nieuws over de Thwaitesgletsjer


Foto: Aleksandra Mazur

Ergens tussen alle Coronapersconferenties in was er ook eentje van een stel wetenschappers over hun bevindingen van verschillende onderzoeken op, onder en in de Thwaitesgletsjer. Waarschijnlijk is deze laatste persconferentie niet zo goed bekeken als die van Rutte, De Jonge en Van Dissel, maar zij is wel degelijk interessant en ook de ijswetenschappers hadden helaas niet zo’n goed nieuws. De Thwaitesgletsjer is een grote gletsjer gelegen op West-Antarctica. De gletsjer is aan de zeezijde circa 120 km breed met een totale oppervlakte vergelijkbaar met die van Groot-Brittannië en bevat een hoeveelheid ijs die, indien alles zou smelten, overeenkomt met 65 cm zeespiegelstijging. Als gevolg van de opwarming van de aarde ondergaat deze gletsjer grote veranderingen, het is een van de snelst stromende gletsjers met een groot massaverlies. Deze gletsjer staat daarom volop in de belangstelling van de wetenschap, zie ook ons stuk daarover van april 2020: West-Antarctica en de Thwaitesgletsjer.

De persconferentie van de Thwaites-onderzoekers was op maandag 13 december op de jaarlijkse grote bijeenkomst van de American Geophysical Union. Enkele zaken daaruit die ik interessant vond beschrijf ik in het kort in dit blogstuk. Een stuk met reacties van Nederlandse onderzoekers is op NU.nl te vinden. Onderaan het blogstuk is de volledige persconferentie te bekijken.

De schematische weergave hieronder illustreert de belangrijkste aanjagers van grote veranderingen en zelfs een mogelijke ondergang van het oostelijk deel van de ijsplaat van de Thwaitesgletsjer. Deze ijsplaat drijft weliswaar op het water, maar geeft ook steun aan de achterliggende gletsjer, waarvan een substantieel deel boven de zeespiegel ligt.


Lees verder

KNMI Klimaatsignaal‘21

De huidige klimaatverandering door de alsmaar toenemende broeikasgasconcentraties is een wereldwijd fenomeen, waarneembaar van de Noordpool tot Antarctica. Ergens tussen die twee polen in ligt ons kleine Nederland en natuurlijk worden ook wij blootgesteld aan de gevolgen van klimaatverandering. Ons nationale kennisinstituut op het gebied van weer, klimaat en seismologie, het KNMI, houdt uiteraard de Nederlandse klimaatsituatie in de peiling. Op 25 oktober heeft het KNMI het Klimaatsignaal’21 gepubliceerd, een samenvatting van de actuele informatie over klimaatverandering in Nederland. Het rapport is gebaseerd op huidige klimaatkennis zoals die te vinden is in het recente IPCC AR6-rapport, aangevuld met KNMI-waarnemingen en -onderzoek.

Ik ben geabonneerd op de KNMI klimaatbrief en daarin staat een keurige en heel korte samenvatting van het Klimaatsignaal’21 rapport. Omdat ik het zeker niet beter kan samenvatten, heb ik dat gewoon integraal overgenomen:

  • Zeespiegelstijging
    Als we de uitstoot van broeikasgassen niet verminderen kan de zeespiegel voor de Nederlandse kust rond 2100 tot 1,2 meter stijgen ten opzichte van begin deze eeuw. Als delen van de Antarctische IJskap instabiel worden kan de zeespiegel zelfs tot 2 meter stijgen.

  • Arctische invloed op ons weer
    De opwarming in het Arctische gebied is sterker dan in de tropen. Dit kan leiden tot een zwakkere straalstroom. Daardoor is de kans op aanhoudende weersituaties zoals langdurige droge, natte, warme of koude periodes, mogelijk groter.

  • Extreme neerslag
    Doordat de lucht in een warmer klimaat meer vocht kan bevatten, ontstaan er extremere buien. Bij de zwaarste buien kunnen ook meer valwinden ontstaan, die gevaarlijk kunnen zijn en veel schade kunnen aanrichten.

  • Hitte en neerslag in steden
    Steden zijn meestal warmer dan de landelijke omgeving door het hitte-eilandeffect. Door de opwarming van de aarde wordt het ook in steden nog warmer. Daarnaast vormen extreme neerslag én droogte een steeds grotere uitdaging voor de stad.

  • Droogte
    Door de hogere temperaturen en door meer zonnestraling stijgt de verdamping. De kans op droogte in het voorjaar en in de zomer wordt daardoor groter.

  • Orkanen/BES
    Omdat in een warmer klimaat de zeewatertemperaturen stijgen kunnen de orkanen in de buurt van Bonaire, St. Eustatius en Saba zwaarder worden.

Enkele natte onderwerpen die ik het meest interessant vond in het rapport heb ik hieronder wat verder uitgediept. Voor de liefhebber die alles wil lezen (een aanrader) of andere onderwerpen interessanter vindt, het rapport is hier te vinden: Rapport Klimaatsignaal ’21.
Lees verder

Zeespiegelvariabiliteit in en rondom de Noordzee

Gastblog van Tim Hermans

Natuurlijke schommelingen in het jaarlijks gemiddelde zeeniveau in de Noordzee kunnen oplopen tot meer dan 10 centimeter, bijvoorbeeld in Den Helder. Die grote variaties van het ene op het andere jaar vormen een belangrijk deel van het lokaal gemeten zeespiegelsignaal in relatief korte observatie-reeksen zoals satellietmetingen (beschikbaar vanaf 1993). Bij het bepalen van de mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging op basis van satellietmetingen (iets meer dan 3 mm/jaar in de periode 1993-2015; Oppenheimer et al., 2019), speelt inter-jaarlijkse variabiliteit een relatief kleine rol. Dit omdat de zeespiegelvariabiliteit in verschillende regio’s dan min of meer wordt uitgemiddeld. Echter, regionaal kan natuurlijke variabiliteit van het zeeniveau op korte termijn de zeespiegelstijging als gevolg van klimaatverandering overschaduwen. Dit bemoeilijkt ook de vergelijking (bijvoorbeeld in de Zeespiegelmonitor, 2018) tussen recente waarnemingen en projecties van regionale zeespiegelstijging in scenario’s voor de toekomst (bijvoorbeeld van Van den Hurk et al., 2014 of Vermeersen et al., 2018) of tussen waarnemingen en projecties van opwarming. Die projecties zijn namelijk gebaseerd op klimaatmodellen, die wel zeespiegelvariabiliteit simuleren, maar niet per se met dezelfde timing als zeespiegelvariabiliteit in de werkelijkheid.

Regionale zeespiegelstijging of zelfs een versnelling van die stijging zou een stuk makkelijker te detecteren zijn zonder inter-jaarlijkse zeespiegelvariabiliteit. Voor een deel van de variabiliteit van het zeeniveau kun je corrigeren, mits je goed begrijpt wat de oorzaak hiervan is. Een studie uit 2017 van Theo Gerkema (NIOZ) en Matias Duran-Matute (TU Eindhoven) (Gerkema and Duran-Matute, 2017) is hier een mooi voorbeeld van. Gerkema en Duran-Matute laten zien dat de inter-jaarlijkse variabiliteit van de zeespiegel aan de Nederlandse kust nauw samenhangt met de gemiddelde kracht en de richting van de wind in dat jaar. In een jaar waarin er gemiddeld een sterke wind vanuit het (zuid)westen waait is het gemiddelde zeeniveau aan de Nederlandse kust hoger, en andersom, omdat de wind het water als het ware opstuwt in richting van de Nederlandse kust. Het resultaat is een positieve correlatie tussen het jaarlijks gemiddelde zeeniveau en windenergie in de west/oost richting. Het gemeten windsignaal kun je vervolgens gebruiken om het gemeten zeeniveau te corrigeren voor schommelingen die worden aangedreven door de wind. Het resultaat is een meetsignaal met een stuk minder ruis, waardoor de foutmarge van de geschatte zeespiegeltrend met een factor 4 kan afnemen (Gerkema and Duran-Matute, 2017).

Een ander voorbeeld van inter-jaarlijkse variabiliteit is te zien in klimaatmodellen. Voor dezelfde klimaatmodellen als waarop zeespiegelprojecties voor de 21e eeuw gebaseerd zijn (bijv. Church et al., 2013; Van den Hurk et al., 2014; Vermeersen et al., 2018), zijn ook simulaties beschikbaar waarbij de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer constant wordt gehouden op het niveau van voor de industriële revolutie (zogenaamde ‘pre-industrial control runs’, Taylor et al., 2012). Ondanks dat het zeeniveau in deze simulaties dus niet wordt beïnvloed door klimaatverandering, zijn er in zulke simulaties over periodes van 20 jaar toch trends in het zeeniveau van meer dan 2 mm/jaar in de Noordzee te vinden (Tinker et al., 2020). Die trends moeten dus wel worden veroorzaakt door de interne variabiliteit van het model. De trend in het zeeniveau in de Noordzee zoals afgeleid uit satellietmetingen is ongeveer net zo groot (Sterlini et al., 2017), en dus niet zo makkelijk van die variabiliteit te onderscheiden.
Lees verder

Kunnen we de 20e-eeuwse zeespiegelstijging verklaren?

Gastblog van Thomas Frederikse

Dankzij een uitgebreid wereldwijd netwerk van peilmeetstations en allerlei paleo-indicatoren weten we dat de zeespiegel sinds het begin van de 20e eeuw veel harder stijgt dan in de eeuwen daarvoor [1,2]. Zeespiegelstijging is dus niet alleen een dreigend toekomstfenomeen. Toch was er nog een onopgelost probleem met de 20e-eeuwse zeespiegelstijging. Want de schattingen van de werkelijke stijging waren namelijk hoger dan de berekende en bij elkaar opgetelde bijdragen van het smelten van gletsjers en ijskappen en het uitzetten van de oceaan door de steeds hogere watertemperatuur (thermische expansie).

Dit probleem kwam voor het eerst ter sprake in het artikel ‘Twentieth Century Sea Level: An Enigma’ [3] van de beroemde oceanograaf Walter Munk, waarin hij stelt dat “the historic [sea-level] rise started too early, has too linear a trend, and is too large”. Hij kwam op deze conclusie door schattingen van het gesmolten ijs en thermische expansie te vergelijken met de gemeten stijging, en het sommetje klopte niet: er was een stijging in de gemeten zeespiegel die niet te verklaren was. Jaren later speelt dit probleem in mindere mate nog steeds: in het recente ‘IPCC Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate’ (SROCC) [4], is dit gat nog steeds aanwezig: de getallen in tabel 4.1 tellen nog steeds niet mooi op.

Het is goed om te bedenken dat dit ‘gat’ zich ver achter de komma afspeelt, en vooral voer is voor de cijferfetisjisten onder de klimaatwetenschappers. Nu hebben we de beschikking over satellietdata, en zijn er duizenden autonoom ronddrijvende oceaanthermometers die hele schatten aan data produceren, en al die data toont aan dat sinds de jaren 90 het sommetje prima klopt [4,5]. Toch knaagt er iets: zien we misschien een proces over het hoofd?

Figuur 1. Peilmeetstations waarmee we de globale zeespiegelstijging hebben bepaald. Hoe dikker het bolletje, hoe langer de meetreeks. Rechts zie je de ontwikkeling van het aantal meetstations per oceaan in de tijd.

Lees verder

Tegenlicht: Waterlanders

Projecties van de zeespiegelstijging uit het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer

Afgelopen zondag zond Tegenlicht de documentaire Waterlanders uit, over hoe Nederland om zou kunnen gaan met de zeespiegelstijging. Deskundige en bevlogen mensen vertellen in die documentaire hoe we om zouden kunnen gaan met de zeespiegelstijging die ons de komende eeuwen te wachten staat. Ik heb geboeid gekeken, maar tijdens het kijken begon er ook iets te wringen. Ik miste iets.

Het probleem: in de documentaire ging het vrijwel alleen om eindbeelden: het Nederland van na de zeespiegelstijging. Die eindbeelden zijn zeker interessant om de gedachten te bepalen, maar in werkelijkheid kunnen we er niet zo veel mee. Want dat Nederland van na de zeespiegelstijging is er pas over enkele eeuwen. Of misschien zelfs enkele millennia. Al zou op die lange tijdschaal de stijging best nog een stuk hoger uit kunnen vallen dan het extreemste scenario dat in Tegenlicht aan bod kwam: 15 of 20 meter hoger dan nu, in plaats van 6 meter.

Tot het zover is zullen er een heleboel generaties leven in het Nederland van de stijgende zeespiegel. We gaan dus een eeuwenlange overgangsperiode tegemoet, waarin mensen gewoon behoefte hebben aan een prettige en veilige woonomgeving, een draaiende economie en een functionerende infrastructuur. Terwijl in de periode de zeespiegel blijft stijgen, mogelijk soms wat sneller en soms wat trager en misschien is dat tempo niet altijd ver vooruit te voorspellen.

Die onzekerheid en onvoorspelbaarheid kwam kort aan bod in het verhaal van Marjolijn Haasnoot, maar verder bleef het onbesproken. Terwijl ik vermoed dat hier de echt moeilijke klus ligt voor planologen, ontwerpers en beleidsmakers. Een statisch eindbeeld is mooi, maar de komende eeuwen moeten mensen hier vooral leven met de dynamiek van de stijgende zee en het veranderende klimaat. Meer dan een eeuw vooruitplannen en ontwerpen lijkt me niet realistisch. We zullen dus vooral na moeten denken over hoe Nederland moet leven met een toestand van doorgaande en onzekere verandering. Mogelijk vraagt dat vooral om flexibiliteit, en juist niet om een eindbeeld dat al helemaal vastligt.

Het nut van worst-case scenario’s, of: waarom dijken niet worden berekend op de gemiddelde waterhoogte

Klimaat is een belangrijk thema in Nederland, tegenwoordig. Ook in Elsevier. De boodschap is daar steevast dat een stevige aanpak van klimaatverandering geen goed idee is. Die boodschap wordt nogal eens gebracht met de holle retoriek en drogredenen die we kennen uit het pseudosceptische repertoire. Dat is jammer. Klimaat en klimaatbeleid zijn belangrijke onderwerpen, waarover een constructief en inhoudelijk debat zou moeten worden gevoerd. Holle retoriek en drogredenen helpen daarbij niet, ze saboteren een serieus debat juist. Onlangs (betaalmuur) had Simon Rozendaal, oudgediende bij Elsevier, de beurt om iets te schrijven.

Er is één punt uit dat stuk waar ik wat dieper op in wil gaan: de bewering[1] dat er “altijd voor het meest extreme scenario” wordt gekozen. Het lijkt me overdreven om te zeggen dat dat altijd het geval is, maar het gebeurt best vaak. Mijn opvatting van wetenschapsjournalistiek zou zijn dat er duidelijk wordt gemaakt waarom dat zo is. Door te wijzen op het verschil tussen een scenario en een voorspelling, bijvoorbeeld. En door te wijzen op het belang van worst-case scenario’s in wetenschap en beleid bij het analyseren, het afwegen en het zo nodig beheersen van risico’s. Risico impliceert onzekerheid: het kan mee- en het kan tegenvallen. Er zijn goede redenen waarom de mogelijke tegenvallers vrijwel altijd zwaar meewegen in de uitkomst van een risico-analyse. Risico is kans maal gevolg; een kleine kans vermenigvuldigd met een enorm gevolg kan een aanzienlijk risico betekenen. Dus krijgen zulke scenario’s de nodige aandacht.

Rozendaal verwijst in zijn stuk naar de Deltacommissaris – overigens onder verwijzing naar een rapport uit 2008; het recente advies waarin het worst-case scenario naar boven is bijgesteld noemt hij niet – en de benadering van de Deltacommissaris is wel een goede manier om dit punt te illustreren. De benadering van de Deltacommissaris is vanzelfsprekend stevig geworteld in hoe we in Nederland om gaan met overstromingsrisico’s. Dat houdt in: wat er in 1953 is gebeurd mag nooit meer gebeuren, tenzij er zich iets ondenkbaars voordoet. Waarbij het ondenkbare dan concreet wordt gemaakt door het te presenteren als een ramp, bijvoorbeeld een stormvloed, die hooguit eens per 100.000 jaar voor zou kunnen komen. Daar ontwerpen we de kustverdediging op; niet op het gemiddelde hoogwater of een storm die eens in de paar jaar wel eens voorbijkomt. Wie er met die blik naar kijkt zal nooit alleen de gemiddeld te verwachten zeespiegelstijging in beschouwing nemen. Om te weten of het veiligheidsniveau van eens per 100.000 jaar ook in de toekomst gehandhaafd kan worden is ook, of juist, de bovengrens van belang. Lees verder

7 tot 12 meter

Trouw had deze week een interview met de nieuwe fractievoorzitter van D66 Rob Jetten en met de Europese klimaatspecialist van die partij Gerben Jan Gerbrandy. Gerbrandy maakt in dat interview een enorme misser:

Zelfs als we de beloftes van Parijs netjes uitvoeren, stijgt de zeespiegel deze eeuw zeven tot twaalf meter. Dat is de eeuw die mijn zoon zal meemaken. Hij is tegen het eind van deze eeuw een bejaarde man. Dat is de urgentie.

Er is geen enkele serieuze projectie die ook maar in de buurt komt van 7 tot 12 meter zeespiegelstijging deze eeuw, ook niet in een worst-case scenario, zelfs als er helemaal niets zou worden gedaan om broeikasgasemissies te beperken. Een recent advies aan de Deltacommissaris geeft 3 meter zeespiegelstijging als bovengrens in een scenario met extreme opwarming. Pas een eeuw later zou, in het ergste geval, de stijging in de buurt kunnen komen van de cijfers die Gerbrandy geeft. Bij het halen van de doelstellingen van Parijs is het worst-case scenario 2 meter in 2100.

En wat deed Gerbrandy toen hij op deze enorme fout werd gewezen? Zich verschuilen achter een wetenschapper en “IPCC-lid”.

Wie ons kent weet wat wij in zo’n geval gaan doen: de bron zoeken. Waarschijnlijk hebben we die ook gevonden: een presentatie van Hans Otto Pörtner (die overigens geen zeespiegel-deskundige is, maar onderzoek doet naar mariene ecosystemen) die een zeespiegelstijging laat zien die overeenkomt met wat Gerbrandy zegt. Alleen is dat de zeespiegelstijging op zeer lange termijn, van eeuwen tot millennia. En dus geen verwachting voor de komende eeuw. Pörtner baseert zich op Knutti et al., 2015.

 

We hebben Gerbrandy in een tweet gewezen op de fout die hij waarschijnlijk heeft gemaakt. Antwoord is tot nu toe uitgebleven.

Als we hier kritiek hebben op politici zijn dat meestal vertegenwoordigers van de (verre) rechterkant van het politieke spectrum. Omdat men daar de grootste moeite lijkt te hebben met het accepteren van de wetenschap over de menselijke invloed op het klimaat. Maar slordige omgang met wetenschappelijke inzichten en conclusies is, zo blijkt maar weer eens, niet gebonden aan één politieke kleur.

Dat een politicus zich eens vergist is geen probleem. Wetenschap is omvangrijk, complex en genuanceerd en dan is een foutje zo gemaakt. Maar dat die politicus zijn fout niet volmondig erkent, maar hem in de schoenen van de wetenschap of van een wetenschapper probeert te schuiven, dat is wel verwijtbaar. En het is slecht voor het vertrouwen in zowel de politiek als in de wetenschap.